Albert van der Heijden

Albert wordt geboren op 7 mei 1905 in Geldrop en woont samen met zijn vrouw en zes kinderen in Driebergen, waar hij werkt als textielingenieur. Voor zijn werk reist hij regelmatig af naar Brussel en Parijs. Tijdens de oorlog vormt zijn werk een ideale dekmantel om inlichtingen en materiaal te smokkelen; hij heeft zelfs de beschikking over een speciaal Duits paspoort waarmee hij de hele wereld over kan reizen.

Vanaf 1942 wordt Albert een naaste medewerker van Engelandvaarder Somer die in Londen de inlichtingendienst van de Ordedienst (OD) opzet. Albert krijgt van hem de opdracht een fotoarchief op te zetten en te onderhouden. Ook wordt hij koerier en vervoert hij voor de inlichtingendienst microfiches tussen zijn bagage.

In de loop van de oorlog gaat Albert zich ook inzetten voor de hulp aan onderduikers en vluchtelingen. Hij smokkelt neergestorte piloten naar de Belgische grens en verbergt joden in zijn huis. In 1944 vindt de Sicherheitsdienst (SD) tijdens een huiszoeking bij Albert een brief van een moeder, gericht aan haar joodse dochter. Voor de SD is het genoeg bewijs van Alberts betrokkenheid bij het verzet. Hij wordt meteen gearresteerd en afgevoerd naar kamp Vught waar hij op 4 september 1944, een dag voor Dolle Dinsdag, wordt gefusilleerd. Albert is 39 jaar geworden.