Cornelis wordt op 3 februari 1911 geboren in De Werken, tussen Werkendam en Sleeuwijk. Hij dient bij de Koninklijke Landmacht als legerpredikant voor de geestelijke verzorging van de protestantse soldaten in de krijgsmacht en bekleedt daarbij de rang van majoor.
Wegens het losgebarsten revolutionaire geweld van de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd wordt Cornelis voor de vervulling van zijn dienstverband naar Nederlands-Indië gezonden en wordt dan aangesloten bij het 4 Bataljon Garderegiment Prinses Irene. In juni 1947 vertrekt hij met dit onderdeel aan boord van de Tabinta naar de Oost, waar hij een maand later ontscheept in Semarang op Java.
Na lange, vruchteloze pogingen tussen Nederland en de Republiek om het Akkoord van Linggadjati uitgevoerd te krijgen, geven Den Haag en Batavia legercommandant S.H. Spoor toestemming om met ingang van 21 juli 1947 de Eerste Politionele Actie te beginnen. Doel is het weer onder Nederlandse controle brengen van economisch vitale gebieden op Java en Sumatra, om zo de Republiek naar de onderhandelingstafel te dwingen. Voor de Nederlandse militairen raken de gebeurtenissen na maandenlang wachten en beperkte acties langs de demarcatielijnen plotseling in een stroomversnelling. Cornelis trekt dan op met de troepen die worden ingezet bij de felle gevechten en de bezetting van verschillende plaatsen ten oosten van Semarang. Na afloop van de Actie wordt het Garderegiment hij in dit gebied gestationeerd voor patrouille- en bewakingsdienst.
Tactisch gezien is de Actie een succes; de weerstand van de revolutionairen is snel gebroken en alle militaire doelen worden gehaald. Diplomatiek loopt Nederland echter ernstige imagoschade op en onder toenemende internationale druk wordt de Actie op 4 augustus beëindigd. Al snel dient zich een ander kritiek probleem voor; er moet nu een veel groter gebied veilig worden gesteld, wat de toch al overbelaste Nederlandse troepenmacht nog verder onder druk zet. Zoals gevreesd nemen infiltraties en guerrilla-aanvallen in de daaropvolgende maanden snel toe. Vanaf 13 september dient Cornelis tegen de achtergrond van sterk toegenomen vijandelijkheden in Oost-Java, in het buitengebied van Soerabaja. Hier blijft het Garderegiment het grootste deel van 1948 gelegerd.
Nadat in de loop van 1948 onderhandelingen tussen Nederland en de Republiek opnieuw vastlopen, begint legercommandant Spoor op 19 december 1948 de Tweede Politionele Actie, waarbij niets minder dan de uitschakeling van de republiek als politieke en militaire macht als doel wordt gesteld. Als onderdeel van het offensief op Java rukt Cornelis met het Garderegiment op richting Blitar dat na inname aan zijn eenheid wordt toegewezen voor bewaking.
De Tweede Politionele Actie blijkt een herhaling van de Eerste. Het offensief is een tactisch succes – de Republikeinse hoofdstad Djokjakarta is ingenomen en de regering-Soekarno gearresteerd – maar opnieuw blijkt de overwinning een illusie. Na afloop van de Actie op 5 januari 1949 moet Nederland de gevangengenomen republikeinse regering onder internationale druk weer vrijlaten en toestaan dat zij Djokjakarta opnieuw betrekken. Het revolutionaire leger blijkt bovendien allerminst verslagen en voert de guerrillastrijd na de Actie tot ongekende hevigheid op. Voor de overbelaste, onderbemande Nederlandse soldaten blijkt het vrijwel onmogelijk om effectief hun gezag en de openbare orde te handhaven.
Tegen de achtergrond van deze nieuw opgelaaide gevechten sneuvelt Cornelis op 7 juli 1949 in Kediri. Hij is 38 jaar geworden en vindt zijn laatste rustplaats op het Nederlands ereveld Kembang Kuning in Surabaya.
Reactie toevoegen