Antonius wordt geboren op 26 april 1899 in Schijndel en woont in Utrecht, waar hij grondwerker is. Tijdens de Duitse bezetting is hij actief in het verzet, maar over zijn precieze werkzaamheden voor de ondergrondse is weinig bekend. Het wordt echter ernstig genoeg gevonden om hem na zijn arrestatie af te voeren naar concentratiekamp Dachau bij München, waar hij op 26 mei 1944 wordt binnengebracht. Op 12 december 1944 wordt Antonius getransporteerd naar Buchenwald bij Weimar. In het kader van de onderaardse verplaatsing van de Duitse industrie wordt Antonius vervolgens doorgevoerd naar buitenkamp Langenstein-Zwieberge. Vandaaruit wordt hij als dwangarbeider ingezet bij het uitgraven van tunnelstelsels in de Thekenberge bij Halberstadt.
Als vorm van Vernichtung durch Arbeit (‘vernietiging door arbeid’) heeft het werk het expliciete doel de gevangenen fysiek en mentaal af te beulen. Ze worden gedwongen tot het maken van lange dagen onder de grond. Voor het extreem zware werk schiet de voeding schromelijk tekort en de gevangenen staan voortdurend bloot aan ernstige mishandelingen. In hun verzwakte toestand lopen ze ook grote kans ernstige ongelukken te maken.
In Langenstein-Zwieberge zijn de leefomstandigheden nauwelijks beter. In de wintermaanden bezwijken gevangenen door kou en bevriezingsverschijnselen. Gebrek aan hygiëne en medische hulp zorgen daarnaast voor snelle verspreiding van besmettelijke ziektes.
Voor Antonius worden de ontberingen uiteindelijk te veel. Hij bezwijkt op 6 februari 1945 in Langenstein-Zwieberge en vindt zijn laatste rustplaats op de hoofdbegraafplaats in Quedlinburg. Antonius is 45 jaar geworden.
Reactie toevoegen