Frans wordt geboren op 11 februari 1920 in Tilburg. Hij is de jongere broer van Rob, directeur van wollenstoffenfabriek André van Spaendonck & Zonen. Na de HBS-B-opleiding aan het Sint-Odulphuslyceum te hebben doorgelopen, studeert Frans sinds 1941 economie aan de Hogeschool in Tilburg, waar hij zich ook aansluit bij het Studenten Corps Sint Olof. Daarnaast is Frans ook een fanatieke sporter: hij speelt tennis, hockey, waterpolo en beoefent de zeilsport. In deze periode verlooft Frans zich met plaatsgenote Céline Diepen.
Als Frans in 1943 met de loyaliteitsverklaring aan de Duitse bezetter krijgt voorgelegd, weigert hij te tekenen en wil onderduiken. Zijn familie vindt dat echter te gevaarlijk en daarom meldt hij zich alsnog bij de Duitsers. Na drie dagen in een doorgangskamp te hebben gezeten, keert hij op verzoek van de familie weer terug naar huis, vanwege ‘onmisbaarheid in de fabriek’.
Na terugkomst sluiten Frans en Céline zich aan bij verzetsgroep Trouw, genoemd naar de illegale krant die door deze groep landelijk wordt verspreid. Ook regelen ze voor onderduikers en gevluchte Frans krijgsgevangenen onderdak en bonkaarten en houden ze wapens verborgen voor het plegen van overvallen. Tegen deze achtergrond van toenemene verzetsactiviteiten trouwen Céline en Frans in september 1943 en gaan wonen op Dennenheuvel aan de Bredaseweg.
Zodra het aantal arrestaties binnen de Trouw-groep toeneemt, besluit Frans onder te duiken. Céline is dan vijf maanden zwanger. Op enig moment wordt Frans’ schuilplaats na een anonieme tip ontdekt. Hij wordt gearresteerd door de beruchte collaborateur Piet Gerrits die hem laat afvoeren naar de SD-Polizeigefängnis in Haaren, waar de Trouw-groep wordt verhoord. Aansluitend wordt Frans naar kamp Vught afgevoerd, waar hij met 24 andere leden van de groep in de ‘bunker’ wordt ondergebracht.
Als enige van de leden van de Trouw-groep wordt Frans dan niet in Vught gefusilleerd, maar wegens onvoldoende bewijs tot levenslang veroordeeld. Tijdens zijn gevangenschap verneemt Frans via een binnengesmokkelde krant dat zijn vrouw is bevallen van een dochter. De hoop haar in de toekomst te kunnen zien, is wat hem daarna op de been houdt.
Na Vught volgt deportatie naar Duitsland, waar hij wordt binnengebracht in Sachsenhausen bij Oranienburg. Iedere dag moet Frans daar om vijf uur in de ochtend op appel verschijnen om vervolgens in een groep tweënhalve kilometer te marcheren naar hun werkplaats: Klinkerwerk Oranienburg. Voor de gevangenen in Sachsenhausen geldt dit als het ergste wat hen bij leven kan overkomen. In de fabriek worden de gevangenen als dwangarbeider ingezet voor de productie van bakstenen, in de eerste jaren van het naziregime nog ten behoeve van de megalomane bouwprojecten van Albert Speer voor Berlijn. Naderhand werd het werk een vorm van Vernichtung durch Arbeit, het opzettelijk doodwerken van de gevangenen. De gevangenen maken er lange dagen van zeer zwaar werk dat ook met ziekte en extreme kou moet worden uitgevoerd. Ondertussen staan de gevangenen bloot aan de meest uiteenlopende, sadistische mishandelingen en worden niet zelden willekeurige gevangenen zonder aanleiding doodgeschoten.
Frans takelt fysiek snel af en wordt ziek, maar moet niettemin doorwerken. Een Nederlandse arts in het kamp probeert Frans op de been te houden door hem heimelijk eten mee te geven. Hij moet ervoor zorgen dat de andere gevangenen het niet te zien krijgen, omdat hij anders onmiddellijk beroofd zou worden. De arts blijkt familie in Tilburg te hebben wonen en Frans hoopt dat hij hem na thuiskomst komt opzoeken voor een glas wijn.
Zover zou het uiteindelijk niet komen. Frans wordt doorgezonden naar Buchenwald, waar hij almaar verder verzwakt door de continue mishandelingen, ondervoeding en uitputting. In het voorjaar van 1945 wordt hij met een zware longontsteking opgenomen in de ziekenbarak. Na een ziekbed van drie dagen overlijdt Frans, 25 jaar oud.
Reactie toevoegen