George wordt geboren op 7 februari 1896 in Heeze als eerste van de drie kinderen van Christiaan Bodenhausen en Geeltje de Boer. Vader Christiaan is financieel directeur bij de overheid (onder andere voor de gemeentelijke Belastingen te Amsterdam en de Raad van Nederlandsch-Indië) en treedt in juli 1939 als partijloze minister van Financiën toe tot het zeer kortstondige vijfde kabinet-Colijn.
Door het werk van zijn vader verhuist George in zijn jeugd meerdere malen: ze worden ingeschreven in Rotterdam, Sittard (1899), Den Haag (1902), vervolgens tot 1911 in Hengelo en daarna in ’s-Hertogenbosch. In 1912 wordt George lid van de Scouting in Eindhoven, de eerste afdeling Scouts in de regio. In 1917 studeert hij in Amsterdam en daarna vestigt hij zich in Pematang Siantar op Sumatra, waar hij theeplanter wordt.
In 1926 trouwt George met Maria Theresia Veen uit Amsterdam, maar in 1934 scheiden ze. Datzelfde jaar hertrouwt hij met Carla Veen, die eerder datzelfde jaar gescheiden was van Rinze van der Velde. Met Rinze heeft Carla een zoon, Robert, maar George en Carla krijgen in Indië samen ook een kind, Christiaan (Flap). George wordt later administrateur in Mariat.
Op 8 december 1941, een dag na de aanval op Pearl Harbor, verklaart de Nederlandse regering vanuit Londen Japan de oorlog. De Japanners grijpen dit aan om Nederlands-Indië direct binnen te vallen. Vanwege zijn natuurlijke oliebronnen en geostrategische ligging is de verovering van de Nederlandse kolonie voor de Japanners een van de belangrijkste doelen om Oost-Azië te overheersen. Tegen deze achtergrond wordt George als reserve 2e luitenant bij het KNIL onder de wapenen geroepen en ingezet bij de verdediging van Sumatra.
Na drie maanden hebben de Japanners de belangrijkste strategische punten in de archipel ingenomen. Het KNIL, slecht voorbereid en ernstig gehinderd door besluiteloosheid aan de top, biedt sporadisch nog heftige tegenstand, maar is niet opgewassen tegen de superieure Japanse vuurkracht. Op 8 maart 1942, na de landing op Java, capituleert het KNIL in Bandoeng. De Japanners hebben de uithoeken van de archipel dan nog niet bereikt en legercommandant Hein ter Poorten geeft de daar gestationeerde KNIL-eenheden bevel de capitulatie te negeren en zelfstandig zo lang mogelijk door te vechten. Ook George en zijn kameraden blijven na 8 maart zo nog verzet bieden. Op 28 maart, na de Japanse landing op Sumatra, wordt hij alsnog in Blangkejeren krijgsgevangen genomen. Ook zijn vrouw, kind en stiefkind worden geïnterneerd en belanden in het kamp te Brastagi in Noord-Sumatra.
Samen met duizenden andere Nederlandse en geallieerde militairen wordt George naar het vasteland van Zuidoost-Azië afgevoerd om daar als dwangarbeider te werken aan de Birma-spoorlijn. Hij komt terecht in de Thaise kampen.
Werken aan de ‘dodenspoorlijn’ betekent voor de gevangenen zeer lange dagen van extreem zwaar werk, terwijl ze blootstaan aan mishandelingen, ongelukken en tropische ziekten. Ook geallieerde bombardementen op de grotere kampen eisen slachtoffers. Ondertussen lijden ze ernstig gebrek aan adequate voeding, schoon water, medicijnen, kleding en onderdak. Duizenden krijgsgevangenen komen door deze ontberingen om het leven, of keren terug met permanent lichamelijk en geestelijk trauma.
Uiteindelijk worden de ontberingen ook voor George te veel. Op 1 mei 1943 loopt hij dysenterie op en wordt afgevoerd naar de ziekenbarak van het grote Thaise kamp van Kanchanaburi, op 50 kilometer van het oostelijke einde van de lijn in Non Pladuk. Daar overlijdt hij op 4 januari 1944 aan de gevolgen van de ziekte. George is 47 jaar geworden en vindt zijn laatste rustplaats op de oorlogsbegraafplaats in Kanchanaburi.
Reactie toevoegen