Marius wordt geboren op 23 september 1921 in Den Haag als zoon van Jan Ouborg, procuratiehouder bij de Stoomvaart Maatschappij Zeeland (SMZ). Hij groeit op met een broer en twee zussen. Marius’ ouders scheiden in 1937, waarna hij met zijn broer bij zijn moeder intrekt in Utrecht. Vanaf september 1939 pendelt hij vandaaruit op en neer naar Rotterdam, waar hij studeert aan de Economische Hoogeschool. (Het is niet bekend of Marius zich in de stad bevindt als deze op 14 mei 1940 door de Luftwaffe wordt gebombardeerd.) Na het succesvol afronden van zijn studie vindt hij werk als assistent-accountant bij Philips in Eindhoven, waar hij in juni 1942 naartoe verhuist.
Als hij wordt opgeroepen voor de Arbeitseinsatz, de verplichte tewerkstelling in Duitsland, besluit hij samen met zijn broer Piet onder te duiken bij een boerenfamilie in Bladel. Ze belanden daar al snel in het netwerk van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO). Via de boeren in Bladel komen Marius en Piet namelijk in contact met geallieerde piloten die in de buurt zijn neergehaald, of van elders uit Nederland via de pilotenhulplijnen naar de grens worden geholpen. Omdat Marius goed Engels spreekt, fungeert hij als tolk.
In de loop van 1943 vindt Piet een alternatief onderduikadres in Zeddam bij ’s-Heerenberg, terwijl Marius het plan heeft gevat om naar Engeland uit te wijken. Zijn familie probeert hem er van te weerhouden vanwege de enorme risico’s, te meer omdat Marius voor de onderneming waarschijnlijk helemaal op zichzelf aangewezen zou zijn. (Het verzet geeft in de hulpverlening prioriteit aan joodse vluchtelingen, geallieerde piloten en krijgsgevangenen.)
Marius, van zichzelf ondernemend van karakter, is echter vastberaden Rond Kerst 1943 reist hij af naar Frankrijk, met het doel de Pyreneeën over te steken en vervolgens in neutraal Spanje of Portugal op de boot richting Engeland te stappen. Begin januari 1944 komt hij aan in Perpignan, waar hij wacht op begeleiding voor de oversteek van de Pyreneeën, een van de gevaarlijkste trajecten van de hele reis. Het is dan winter en de route over de smalle bergwegen naar de grens zou grotendeels ’s nachts, in groepsverband, moeten worden afgelegd.
Voordat het zover komt, wordt Marius echter op 2 januari in een café gearresteerd als de politie op last van de Duitsers een razzia houdt. Tegen deze tijd hebben de Duitsers door dat grote groepen jongeren via Vichy-Frankrijk proberen te ontsnappen en dragen de politie daar met namen in de grensstreken op om verdachte personen onmiddellijk te arresteren. Marius valt door de mand omdat zijn papieren niet orde blijken te zijn; mogelijk heeft hij bepaalde documenten niet, of maakt hij gebruik van slechte vervalsingen. Hij wordt vastgezet in de citadel van Perpignan en ontmoet daar in de gevangenis Nick Vos die enkele dagen eerder ook als Engelandvaarder is gearresteerd (hij zou in 1945 tijdens dodenmars worden gered door een Zweeds konvooi van het Rode Kruis).
Op 11 januari worden Marius en Nick overgebracht naar het grote verzamelings- en doorgangskamp Royallieu in Compiègne voor deportatie naar Duitsland. Na een treinreis van twee dagen worden ze op 24 januari binnengebracht in Buchenwald, waar Marius per brief voor het eerst sinds zijn vertrek weer contact legt met zijn familie. Een maand later zou Nick worden overgebracht naar Mittelbau-Dora; Marius wordt op 22 februari op transport gezet naar Mauthausen in Oostenrijk, waar hij op de 24e wordt binnengebracht.
Al tijdens de oorlogsjaren is Mauthausen berucht om zijn uitzonderlijk wrede regime; de Duitsers zelf spreken van de Knochenmühle, de ‘bottenbreker’. Gevangenen worden er in het kader van Vernichtung durch Arbeit aan het werk gezet in de nabijgelegen steengroeve, met het doel hen lichamelijk en geestelijk af te breken. Ze krijgen nauwelijks te eten, ontvangen geen medicijnen en staan bloot aan extreme mishandeling. Met rotsblokken tot 50 kilo moeten de gevangenen vanuit de groeve de 186 traptreden van de ‘Dodentrap’ naar het kamp zien te beklimmen. Gevangenen die tijdens de klim van uitputting in elkaar zakken, of door een bewaker zonder aanleiding worden beschoten, nemen in hun val iedereen die achterop loopt mee, met vele doden en zwaargewonden tot gevolg. Ook worden gevangenen gedwongen elkaar van de hoge afgrond in de steengroeve te duwen.
Vanuit Mauthausen wordt Marius doorgezonden naar een van de drie nabijgelegen buitenkampen in Gusen. Deze bevatten op enig moment meer gevangenen dan het hoofdkamp zelf. Ook zij worden op dezelfde manier afgebeuld en zwaar mishandeld; eerst in de groeves, later ook in de fabrieken ten behoeve van de Duitse oorlogsindustrie.
Voor Marius worden de ontberingen uiteindelijk te veel. Tijdens het werken in de groeve raakt hij gewond aan zijn benen en door het uitblijven van medische zorg raken de open wonden al snel ernstig geïnfecteerd en mogelijk necrotisch. Uitgeput door het extreem zware werk, de stelselmatige mishandelingen, het gebrek aan voeding en adequate huisvesting in de winterse kou en verzwakt door zijn verwondingen, bezwijkt hij op 17 februari 1945 in Gusen. Marius is 23 jaar geworden.
De familie in Nederland zou pas in juli 1945 bericht krijgen over het overlijden van hun zoon en broer. Marius’ dood zou een zeer zware impact hebben op de nabestaanden.
Reacties
Bijgaand de link naar het verhaal van dit oorlogsslachtoffer:
https://oorlogsgravenstichting.nl/persoon/113571/marius-johannes-ouborg
Reactie toevoegen