Piet wordt geboren op 28 april 1926 in Willemstad en woont in Roosendaal. Tijdens de Duitse bezetting duikt hij een tijdlang onder in Groningen bij "moeke Draaisma", om zo aan de Arbeitseinsatz te ontkomen.
Opgeroepen voor de dienstplicht, meldt hij zich begin 1947 bij de Koninklijke Landmacht in Amersfoort, waar hij als soldaat wordt ingedeeld bij het 4e bataljon van het 8e Regiment Infanterie (4-8 R.I.).
Wegens het losgebarsten revolutionaire geweld wordt Piet voor de vervulling van zijn dienstverband naar Nederlands-Indië gezonden, om daar bij te dragen aan het herstel van de rust en het Nederlandse gezag. Na een korte opleiding vertrekt Pieter met de Johan van Oldenbarnevelt naar de Oost, waar hij na een maand op zee aan land gaat in Batavia. Daar wordt hij ingedeeld bij een carrier-peloton van de stafcompagnie van zijn bataljon.
Ondanks de geringe opleiding en lichte bewapening wordt Piets bataljon als normale infanterie ingezet en na aankomst ingezet voor bewakingsdienst in de haven van Tandjong Priok. In de aanloop naar de Eerste Politionele Actie van 21 juli tot 4 augustus 1947 wordt Piet terug naar het nabijgelegen Batavia gebracht om daar de gevangenissen en opslagplaatsen te bewaken. Tijdens de Actie worden republikeinse gebouwen in de stad ingenomen, waaronder ook de telefooncentrale.
Na de Actie wordt Piet ten oosten van Batavia gelegerd in een sector waar het na intensieve patrouilles betrekkelijk rustig blijft. In december vinden echter weer grootschalige infiltraties plaats van over de Tjitaroem en het Soenggaboeana-gebergte. De post in Pangkalan wordt zelfs geheel omsingeld en kan alleen via de lucht bevoorraad worden. Pas na grootschalig inzet van Nederlandse troepen kan een aanstaande aanval van het revolutionaire leger worden afgeslagen. In de loop van januari 1948 wordt het hele gebied ten zuiden van Djonggol en Pangkalan gezuiverd. Rust keer enigszins terug na de ondertekening van het Renville-akkoord met de republiek, maar vanaf juli nemen de infiltraties en beschietingen opnieuw toe.
Op 7 augustus 1948 rond middernacht is Piet met een groep van vijf man, onder commando van sergeant Vercouteren, in de omgeving van de brug bij Gedoeng Gedeh doende met het herstel van een brencarrier. Het werk vindt plaats bij lamplicht uit een lege spoorwegwagon. Als de wagon plotseling onder vuur wordt genomen, reageert Piet heel slagvaardig door met de kolf van zijn geweer de lamp stuk te slaan. Het schieten houdt echter aan, waarbij Piet in zijn buik wordt getroffen. Vercouteren en zijn mannen weten de beschadigde carrier toch aan het rijden te krijgen en te draaien om het vuur beter te kunnen beantwoorden. Als blijkt hoe ernstig de verwonding van Piet is, besluit men terug te rijden naar een post van hun bataljon in Gedoeng Gedeh. Onderweg woeden veel branden en wordt voortdurend op de carrier geschoten. Bij de post aangekomen, wordt Piet op een veldbed gelegd. Hij bloedt weinig maar heeft veel pijn. Er is geen hospitaal-soldaat aanwezig en er wordt vergeefs gezocht naar morfine. Pas om zes uur in de morgen kan Piet naar Batavia worden afgevoerd, waar hij later die dag, 8 augustus 1948, bezwijkt aan zijn verwondingen. Hij is 22 jaar geworden en vindt zijn laatste rustplaats op het Nederlands ereveld Menteng Pulo in Jakarta.
Reactie toevoegen