Pieter wordt geboren op 12 mei 1896 in Utrecht en woont in Roosendaal, waar hij werkt als hoofdwerktuigkundige bij de NS. Tijdens de Duitse bezetting is hij actief in het verzet, hoewel er over zijn illegale activiteiten weinig bekend is. Hij wordt echter gearresteerd en vastgezet in kamp Vught.
Als in de eerste dagen van september 1944 de geallieerde troepenmacht steeds verder oprukt richting de Nederlandse grens, gaat de SS op 5 september (‘Dolle Dinsdag’) over tot evacuatie van het kamp. Samen met de mannelijke gevangenen wordt Pieter gedeporteerd naar concentratiekamp Sachsenhausen, ten noorden van Berlijn. Ruim een maand later volgt transport naar Neuengamme bij Hamburg. Als dwangarbeider wordt hij daar aan het werk gezet in het buitenkamp in stadsdeel Hamburg-Hammerbrook, ondergebracht in een verlaten fabriekscomplex aan de Spaldingstrasse. Dit is een van de weinige gebouwen die het grote brandbombardement hebben doorstaan.
Ruim een jaar eerder, in de nacht van 27 op 28 juli 1943, had Operatie Gomorra plaatsgevonden; de Britse luchtmacht wierp ruim 9000 ton aan brisant- en brandbommen op Hamburg. In de vuurstorm vonden 42.000 mensen de dood en werd de stad voor meer dan de helft weggevaagd. Omdat de meeste Duitse mannen aan het front dienen, worden gevangenen uit Neuengamme na het bombardement ingezet voor het ruimen van puin, het vrijmaken van de straten en het onschadelijk maken van onontplofte granaten. Door de slechte voeding en mishandelingen verzwakken de gevangenen snel, wat de kans op ongelukken bij het gevaarlijke werk zeer groot maakt. Ook besmettelijke ziektes kunnen in die omstandigheden snel om zich heen grijpen. In de zes maanden dat het buitenkamp heeft bestaan, komen 800 van de 2000 gevangenen om het leven en is daarmee niet alleen het grootste, maar ook het dodelijkste van de buitenkampen van Neuengamme.
Pieter is een van de slachtoffers van de ontberingen. Hij bezwijkt op 11 december 1944 in Hamburg aan de gevolgen van vlektyfus, op 48-jarige leeftijd. Hij vindt zijn laatste rustplaats op het Nationaal Ereveld in Loenen.
Reacties
Pieter Penneweert was een neef van mijn grootvader en was als hoofdwerktuigkundige betrokken bij het verzet in Roosendaal. Hij is opgepakt en omgekomen in het Concentratiekamp Neuengamme. Op het station komt zijn naam voor op een herdenkingsplaquette ter nagedachtenis van hen die vielen in 40/45. Hij is begraven op de ereveld in Loenen D301. Er is in Roosendaal een stolperstein aanwezig met zijn naam erop. Hij is geboren op 12 mei 1896 in Utrecht, getrouwd met Roelfina de Vries (1 sept. 1924 Assen) en op 11 dec. 1944 overleden aan vlektyfus Hamburg Neuengamme.
Er is een boek over het Roosendaalse verzet geschreven door John Braat met de titel: Ere wie ere toekomt.
Een kopie van een krantenartikel over dat boek staat hieronder
Publicatie juni/juli 2011
Bijzonder boek over verzet in de gemeente Groot Roosendaal
Door: Mediamakers, Jaap Pleij
ROOSENDAAL – ‘Ere wie ere toekomt’. In dit boek, waar vijf jaar archiefonderzoek in binnen- en buitenland aan vooraf is gegaan, beschrijft auteur John Braat het verzet en andere oorlogsgebeurtenissen in de toenmalige gemeente Roosendaal en Nispen tijdens de Tweede Wereldoorlog. “Ik heb in dit boek aangetoond dat het verzet hier ook belangrijk is geweest voor Noord-Brabant en zelfs het gehele land”, aldus Braat.
John Braat met het concept van het boek
dat volgens hem veel stof zal doen
opwaaien, en niet alleen in Roosendaal
en omstreken.
De leiders van het verzet hebben volgens Braat door de perikelen na de bevrijding nooit openheid van zaken gegeven. “Het is jammer dat het 65 jaar heeft moeten duren voordat duidelijk is geworden wie de grote mensen in het verzet waren. Dat waren lang niet allemaal degenen die toen trots met hun borst vooruit liepen. In veel gevallen waren die dappere verhalen zelfs van iemand ‘geleend’, meestal van burgers die het niet konden navertellen”. Het verzet in Roosendaal was een goed geoliede machine, waarbij circa honderd burgers waren betrokken. “Die hebben honderden onderduikers en verzetsmensen van buitenaf aan een veilig onderduikadres geholpen. Dankzij hun dappere optreden heeft bijna zeventig procent van de joodse onderduikers hier de oorlog overleefd, dat percentage ligt beduidend hoger dan in andere regio’s”. In het begin van de oorlog waren velen er volgens Braat van overtuigd dat de Duitse bezetting niet langer dan één tot twee jaar zou duren. “Men voorzag een vacuüm dat zou ontstaan na het vertrek van de Duitsers en voor de terugkeer van de Nederlandse regering. Daarom namen enkele Nederlandse oud-militairen het initiatief voor de oprichting van de O. D., wat gewoon stond voor Orde Dienst. De oorlog sleepte echter veel langer voort dan verwacht en toen in 1942 de bezetter de teugels strakker ging aanhalen, kreeg de Orde Dienst een ander karakter”. Het accent kwam toen te liggen op actief verzet, wat niet zelden uitmondde in gewelddadige acties. Al snel was er sprake van een goed georganiseerde, celvormige structuur. Het steekt Braat behoorlijk dat er nog steeds geen apart verzetsmonument is in Roosendaal. Hij heeft echter goede hoop dat zo’n gedenkteken er nu snel komt, en wel op de kop van de nog te ontwikkelen wijk Stadsoevers. “Het ontwerp is er al, het komt nu alleen nog op de uitvoering aan”.
Beste Kees, nog hartelijk dank voor de gegevens over Pieter Penneweert en de informatie over het boek van John Braat. We gaan ermee aan de slag!
Reactie toevoegen