Wilhelmus wordt geboren op 26 december 1893 in Haastrecht in Zuid-Holland, als zoon van Henricus Houdijk en Maria van Rijn. Hij treedt toe tot de congregatie van de Missionarissen van het Heilig Hart van Jezus in Tilburg, ook bekend als ‘Rooi Harten’. Als broeder missionaris vertrekt hij naar de missiepost van de congregatie op de Kei-eilanden, in de Zuid-Molukken van Nederlands-Indië. Daar verblijft hij als de Tweede Wereldoorlog uitbreekt, als een van de missionarissen onder leiding van monseigneur Aerts.
Op 8 december 1941, een dag na de aanval op Pearl Harbor, verklaart de Nederlandse regering vanuit Londen Japan de oorlog. De Japanners grijpen dit aan om Nederlands-Indië direct binnen te vallen. Een verrassing is het niet: vanwege zijn natuurlijke oliebronnen en geostrategische ligging is de verovering van de Nederlandse kolonie voor de Japanners essentieel om Oost-Azië te overheersen.
Na een veldtocht van drie maanden hebben de Japanners de belangrijkste strategische punten veroverd. Op 8 maart 1942 capituleert het KNIL op Java, maar het duurt nog tot 30 juli voordat de Japanners ook de afgelegen Kei-eilanden hebben bereikt. Monseigneur Aerts laat in de tussentijd weten niet te zullen uitwijken naar Australië; broeder Wilhelmus en de andere missionarissen sluiten zich daar uit solidariteit bij aan.
De Japanners, die de christelijke missionarissen wantrouwen, stellen het missieterrein al op de eerste dag van de bezetting op 30 juli onder bewaking en dwingen de missionarissen zich te verzamelen bij de ingang van de kapel. Daar worden hen na ‘onderzoek’ allerlei beschuldigingen toegeschreeuwd. Ze zouden koloniale onderdrukkers zijn, in het bezit zijn van vuurwapens, de bevolking tegen de Japanners op proberen te ruien en hulp bieden aan gevluchte militairen en koloniale ambtenaren.
Broeder Wilhelmus en de andere missionarissen worden naar het centrale huis van de post gebracht. Kort daarna komen ze geblinddoekt naar buiten en worden naar het strand geduwd en getrokken. Op een drooggevallen stuk ten westen van de pier worden ze met het gezicht naar de zee op een rij gezet. Aerts kan nog een laatste zegen uitspreken, voordat ze gefusilleerd worden. Het eerste vuursalvo doodt nog niet alle missionarissen onmiddellijk. Pater Berns roept nog uit: “Untuk Kristus Radja Kita!” (“Voor Christus en Koning!”), waarop de nog levenden antwoorden: “Amen”. Nogmaals wordt het vuur geopend. Broeder Wilhelmus is 48 jaar geworden.
De lichamen van de bisschop en de missionarissen blijven nog twee dagen in het getij drijven; iedereen die ze dan probeert te naderen, wordt afgeranseld of neergeschoten. Uiteindelijk krijgen enkele protestantse zendelingen toestemming om de lichamen uit het water te halen en alsnog op het eiland te begraven.
Reactie toevoegen