Franciscus wordt geboren op 17 januari 1907 in ’s-Hertogenbosch. Hij is koopman van beroep en woont tot de oorlog in zijn geboorteplaats. Hij is gehuwd met Francijna van Esch, totdat het huwelijk in 1934 door echtscheiding wordt beëindigd.
Tijdens de Duitse bezetting komt hij in het kader van de Arbeitseinsatz in een Duits werkkamp terecht, maar slaat dan op de vlucht. Nadat hij gearresteerd is, wordt hij aan het werk gezet op het vliegveld in Venlo. Ook daar ontsnapt hij. Franciscus houdt zich vervolgens schuil in een zelfgemaakt hutje in de bossen bij een hoeve in het Noord-Limburgse platteland.
Op 23 augustus 1944 passeert Maria Kotenko, een Russische inwoonster van Roermond, de hut. Een inmiddels zieke en verzwakte Franciscus vraagt haar om eten en sigaretten, die ze hem uit medelijden geeft. Uiteindelijk besluit Maria Franciscus bij haar thuis in de toenmalige Luikerstraat onder te brengen. Daar verblijft Franciscus als onderduiker en knapt weer op.
In oktober 1944 volgt in Roermond een grote razzia. Franciscus wordt met zestien anderen opnieuw gearresteerd, maar door zich te verstoppen onder de vloer van de goederenloods van de NS, weet hij deportatie te voorkomen. Hij keert terug naar zijn onderduikadres, maar in de kerstnacht van 1944 staan Duitse parachutisten voor de deur die kennelijk weten dat Franciscus zich daar verstopt. Als de Duitsers op de vloer beginnen te schieten en dreigen een handgranaat in het gat van de schuilplek te gooien, geeft Franciscus zich over.
De volgende dag, 26 december, wordt hij door het Standgericht in Roermond ter dood veroordeeld voor zijn lange voorgeschiedenis van werkweigering en vluchtpogingen. Diezelfde dag nog wordt hij in de bossen van Elmpt, bij Niederkrüchten vlak over de Duitse grens, gefusilleerd. Franciscus is 37 jaar geworden.
Reactie toevoegen