Jacques wordt geboren op 13 mei 1895 in een Nederlands Israëlitisch gezin in Eindhoven. Nadat hij daar de HBS heeft afgerond, verblijft Jacques vanaf 1919 in Nederlands-Indië, waar hij aanvankelijk werkt als procuratiehouder en later als directeur van het metaalbedrijf Enthoven-Hartelust. In 1923 keert hij terug naar Nederland en vestigt zich in Den Haag, waar hij een ijzerhandel begint in de Verhulststraat. In zijn vrije tijd is Jacques een actieve amateurtekenaar.
Tijdens de Duitse bezettingsjaren sluit hij zich aan bij de verzetsgroep Vrij Nederland, onder leiding van Anne Anton Bosschart. Vanwege zijn verzetsactiviteiten wordt hij op 8 februari 1941 gearresteerd en vastgezet in de gevangenis in Scheveningen, het beruchte ‘Oranjehotel’. Ook zijn vriendin Marie met wie hij van plan is te trouwen, wordt opgepakt.
Na enkele maanden wordt Jacques overgebracht naar kamp Amersfoort, waar hij zijn veroordeling afwacht. Op 1 juli wordt hij veroordeeld tot een jaar tuchthuisstraf in Duitsland en naar de gevangenis in Rheinbach afgevoerd. Kort daarop wordt Jacques overgeplaatst naar Siegburg. Uiteindelijk wordt hij naar Mauthausen in Oostenrijk gedeporteerd.
Al tijdens de oorlogsjaren is Mauthausen berucht als een van de concentratiekampen waar het zwaarste regime heerst; de Duitsers zelf spreken van de Knochenmühle, de ‘bottenbreker’. Gevangenen worden er in het kader van Vernichtung durch Arbeit aan het werk gezet in de nabijgelegen steengroeve, met het doel hen lichamelijk en geestelijk af te breken. Gevangenen krijgen nauwelijks te eten, ontvangen geen medicijnen en staan bloot aan extreme mishandeling. Met rotsblokken tot 50 kilo moeten de gevangenen vanuit de groeve de 186 traptreden van de ‘Dodentrap’ naar het kamp zien te beklimmen.
Jacques bezwijkt op 26 april 1942 in het kamp aan de gevolgen van zware mishandeling, ondervoeding en het opzettelijk extreem zware, nutteloze werk in de steengroeves. Hij is 46 jaar geworden.
Reactie toevoegen