Martien wordt geboren op 17 februari 1923 in Oirschot, waar hij timmerman is. Tijdens de Duitse bezetting wordt hij opgeroepen voor de Arbeitseinsatz, de verplichte tewerkstelling in Duitsland, maar hij weigert daar gehoor aan te geven en duikt onder op een boerderij in Oirschot.
In de nacht van 28 op 29 augustus 1944 houden de Duitsers een razzia op een aantal boerderijen, op zoek als ze zijn naar verzetsstrijders. Martien wordt dan samen met Jac. Tops uit Zeelst en enkele andere onderduikers gearresteerd en naar kamp Amersfoort gebracht. Op 10 september 1944 volgt zijn deportatie naar concentratiekamp Neuengamme bij Hamburg. Vervolgens wordt Martien doorgezonden naar het buitenkamp Husum-Schwesing in Sleeswijk-Holstein, waar hij als dwangarbeider aan het werk wordt gezet bij de aanleg van de Friesenwall, een geplande fortificatie langs de Duitse kust die een eventuele geallieerde invasie vanaf de Noordzee moet afslaan. De gevangenen graven er metersdiepe tankgrachten in drassige velden, waar het vooral in het najaar ijzig koud is. De rantsoenen bestaan uit waterige soep, opgediend in een roestige bak en een stuk beschimmeld brood. Met drieën tegelijk slapen de gevangenen op smerige eenpersoonsbritsen. Behalve aan infecties en besmettelijk ziektes staan de gevangenen ook bloot aan de terreur van de kampbewakers. Veel gevangenen lijden aan open wonden en dysenterie.
In de korte tijd dat het kamp heeft bestaan, zouden 300 van de 2500 gevangenen door mishandeling, ondervoeding en uitputting om het leven komen. Ook voor Martien worden de ontberingen uiteindelijk te veel. Hij bezwijkt op 1 december 1944 in Husum-Schwesing op 21-jarige leeftijd.
Door de snel veranderende militaire omstandigheden eind 1944 blijkt het werk bovendien volkomen zinloos. Het concept van de Friesenwall is achterhaald geraakt, en de overlevenden teruggevoerd naar Neuengamme.
Reactie toevoegen