Titus wordt geboren op 14 mei 1898 in Teteringen en woont in Amsterdam, waar hij inspecteur der Domeinen is. Ten tijde van de bezettingsjaren is hij actief als opzichter van het Legioen Oud-Frontstrijders (LOF), een van de vroegste verzetsorganisaties in Nederland. Zoals de naam doet vermoeden, is het LOF uit militaire kring ontstaan en beoogd als een ‘geheim leger’ tegen de Duitse bezetting, maar het zou nooit de omvang van een legioen krijgen. In 1941 zou het LOF opgaan in de Ordedienst (OD).
Op 2 april 1941 wordt Titus gearresteerd en overgebracht naar de gevangenis in Scheveningen, bekend als het ‘Oranjehotel’, waar hij ongeveer een jaar zou blijven. In 1942 wordt hij via kamp Amersfoort naar de Duitse concentratiekampen gedeporteerd. Hij komt uiteindelijk terecht in Buchenwald bij Weimar. Daar wordt hij in het kader van Vernichtung durch Arbeit (‘vernietiging door arbeid’) onder opzettelijk slechte omstandigheden gedwongen tot extreem zware dwangarbeid. Hij staat bloot aan de meest uiteenlopende, sadistische mishandelingen en lijdt ondertussen gebrek aan vrijwel alles. Voedsel schiet schromelijk te kort, als het al eetbaar is. Medische zorg wordt niet gegeven en doordat de gevangenen met honderden tegelijk in barakken worden ondergebracht, waar normaal plaats is voor enkele tientallen, is er geen enkele vorm van hygiëne. Besmettelijke ziektes en onbehandelde wonden maken onder die omstandigheden talloze slachtoffers.
Ook voor Titus worden de ontberingen uiteindelijk te veel. Hij bezwijkt op 6 april 1943 in Buchenwald, 44 jaar oud. Postuum wordt hij onderscheiden met het Verzetskruis.
Reactie toevoegen